Alhoewel een totale knieprothese zeker behoort tot de grotere orthopedische ingrepen is er momenteel door de grote frequentie een zodanige routine en ervaring in opgebouwd, dat men met groot vertrouwen de ingreep kan tegemoet zien.

De incidentie van complicaties na prothesechirurgie is zeer laag.

Ernstige complicaties zoals een diepe infectie zien wij in minder dan 1% van de patiënten. In onze dienst ligt dit percentage de laatste jaren duidelijk nog veel lager.

Belangrijke medische complicaties zoals een hartinfarct of CVA zijn nog minder frequent. Diepe veneuze trombose zien wij soms, ondanks preventieve maatregelen zoals bloedverdunnende spuitjes en antitrombosekousen.

Meestal blijven deze tromboses evenwel beperkt tot de kuit en zijn zonder gevaar. Belangrijke trombosevorming met uitbreiding naar de longen (= longembool) is zeer zeldzaam als de vooropgestelde preventieve maatregelen goed worden nagevolgd.
 
Bij een unicondylaire en een patellofemorale prothese ligt het risico op voornoemde complicaties nog lager omdat het merkelijk kleinere ingrepen betreft.
 
Slijtage van de materialen zien wij in feite niet meer (eind jaren '80, begin '90 was materiaalslijtage en vooral slijtage van de polyethyleen de grootste reden tot vroege revisie). Wij verwachten nu ook een gemiddelde duurzaamheid van meer dan 25 à 30 jaar. Als de prothese vervroegd dient vervangen te worden, is het meestal een andere reden dan materiaalslijtage, zoals loslating, infectie of slecht functioneren door bv. instabiliteit.